1. | Zorg ervoor dat voordat het stuurwiel wordt aangebracht, de voorwielen in de rechtuitstand staan en centreer vervolgens de kabelhaspel (A). Doe dit door eerst de kabelhaspel rechtsom te draaien tot hij stopt. Draai hem vervolgens twee en een halve omwenteling linksom. De pijl (B) op het label van de kabelhaspel moet recht omhoog wijzen.
|
2. | Plaats de twee lipjes (A) van de annuleermof van de richtingaanwijzer (B), zoals afgebeeld, en monteer het stuurwiel op de stuurkolombuis. Let op dat de stuurwielnaaf (C) in de pennen (D) van de kabelhaspel en de lipjes van de annuleermof past. Tik niet op het stuurwiel of de stuurkolom bij het aanbrengen van het stuurwiel.
|
3. | Breng de stuurwielbout (A) aan en draai deze vast. Let op dat de kabelboom (B) van de claxon goed ligt en vastzit.
|
4. | Breng de bestuurdersairbag aan en controleer of het systeem correct werkt. |
5. | Controleer de werking van de claxon en het uitschakelen van de richtingaanwijzers. |